De Universiteit Leiden werd opgericht in 1575 en is de oudste universiteit van Nederland. De universiteit telt zeven faculteiten (zes in Leiden en één in Den Haag), waaraan 33.701 studenten ingeschreven zijn in 2025. Op 7 februari 2025 vieren we de 450e verjaardag van de universiteit. Het thema van ons lustrumjaar en ook van deze dies natalis is ‘De tijd vooruit’. Al sinds 1575 houden we immers onze blik gericht op de toekomst. In deze vierde blog komen aan de orde: Bekende personen.
Gerelateerde artikelen
Korte geschiedenis Universiteit Leiden
De geschiedenis gaat terug tot in de tijd van de Spaanse Nederlanden. De inwoners van de 17 Nederlandse gewesten gingen toen naar de katholieke Universiteit Leuven, de voorloper van de huidige. Doordat de Tachtigjarige Oorlog was uitgebroken werden de studenten uit de Noordelijke Nederlanden geweigerd. Er was daarom behoefte aan een vervangende universiteit, waar deze studenten naar toe konden gaan.
Willem van Oranje richtte deze in 1575 op in Leiden. Hij koos voor Leiden, aangezien de stad tijdens het Leidens Ontzet een jaar lang belegerd was, maar zich niet overgaf aan de Spanjaarden. Uit dank hiervoor gaf hij Leiden de eerste Nederlandse universiteit. Er is nog een ander verhaal over het ontstaan van de Leidse universiteit. Volgens de overlevering mochten de Leidenaren vanwege hun verzet tegen de Spanjaarden tijdens de 80-jarige oorlog kiezen tussen 1. een jaar geen belasting betalen, of 2. een universiteit. Of dit een ‘broodje aap’ verhaal is of het ware verhaal? Dat is de vraag. De universiteit werd betaalt met bezittingen van katholieke geestelijken, die in beslag genomen waren door de watergeuzen en opstandelingen. In 1582 zou koning Filips II hebben verklaard dat hij iedereen die aan de Universiteit Leiden had gestudeerd of studeerde als ketter beschouwde.
Het eerste gebouw van de universiteit was een klooster, maar na twee jaar verhuisde de universiteit naar het Rapenburg en zit daar sinds 1581 op de huidige locatie. In 1616 brandde dit gebouw, een voormalig klooster, af en werd vervangen door het Academiegebouw, dat nog steeds gebruikt wordt. Aanvankelijk kon men theologie, medicijnen en rechten aan de universiteit studeren en daarnaast nog filosofie, letteren, wiskunde en de zeven vrije kunsten (zoals grammatica en astronomie). In principe was dit toen vrij standaard voor een universiteit. In Leiden was er tevens een schermschool en werd ook de Hortus Botanicus Leiden aangelegd, waar een grote plantencollectie verrees.
De Universiteit Leiden had zowel in Nederland als in Europa veel aanzien. Voorbeelden van personen die aan de universiteit hadden gestudeerd zijn Justus Lipsius, Josephus Justus Scaliger, Hugo de Groot, Gerard Vossius, Herman Boerhaave, Johan Rudolph Thorbecke, Heike Kamerlingh Onnes, Pieter Zeeman en Hendrik Lorentz. Ook Marie Curie en Albert Einstein bezochten de universiteit. Sinds 2012 werkt de Universiteit Leiden samen met de Technische Universiteit Delft en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Sinds 1998 zit de universiteit ook in Den Haag gevestigd, onder de naam Campus Den Haag.
Josephus Justus Scaliger
Josephus Justus Scaliger (1540 – 1609) was een zestiende-eeuwse Franse protestantse humanist, dichter, polemist en hoogleraar aan de Leidse universiteit als opvolger van Justus Lipsius. Hij liet voor het eerst het begrip klassieke geschiedenis ook de oude Joodse, Egyptische, Babylonische en Perzische geschiedenis omvatten en was een grondlegger van de tijdrekenkunde. Daarin volgde hij het voorbeeld van de Engelse monnik Beda en hij was een voorganger van James Ussher. Hij bracht het onderwijs in de klassieke filologie en Bijbelwetenschap in Leiden op een hoog peil.
Josephus Justus Scaliger werd in Frankrijk geboren als tiende kind en derde zoon van de humanist Julius Caesar Scaliger en Andiette de Roques Lobejac. Hij werd katholiek opgevoed maar bekeerde zich tot het protestantisme. Later werkte hij in Zwitserland. Van 1590 tot 1593 was hij privé-leraar in Preuilly-sur-Claise bij de familie Chasteigner de la Roche-Posay. Vervolgens werd hij twee jaar lang dringend uitgenodigd naar Leiden te komen, waar hem in 1593 voor een zeer hoog salaris (1200 gulden per jaar) een leerstoel werd aangeboden aan de jonge Universiteit Leiden, als opvolger van Justus Lipsius, die in 1591 vertrokken was.

Nederland (1940): Zomerzegels.
(In 1940 werd een zomerzegel uitgegeven met de beeltenis van Scaliger erop. De ontwerper was Hubert Levigne en de zegel werd uitgegeven bij Joh. Enschedé en Zonen. In 1935 werden voor het eerst de zomerzegels uitgegeven. Ieder jaar werd een serie uitgegeven met toeslag voor Sociaal en Cultureel werk. In de tweede helft van de jaren dertig en begin jaren 40 waren de zomerzegels een portrettengalerij van beroemde Nederlanders, waarschijnlijk om het nationaliteitsgevoel te benadrukken. In 1940, Van Gogh; Potgieter, letterkundige; Camper, geneeskundige; Jan Steen en Scaliger, één van de grondleggers van de moderne tijdrekenkunde.)
Scaliger was een prikkelbare man, die venijnige opmerkingen in de kantlijn van boeken door collega’s schreef. Als persoon was hij volgens sommigen dus niet sympathiek, maar hij heeft het onderzoek in Leiden wel op een hoger plan gebracht door het belang van een brede kennis van de oude talen te benadrukken. Hij hoefde geen college te geven, maar doceerde aan werkgroepen die hij thuis ontving, bestaande uit speciaal geselecteerde uitmuntende studenten. Van 1593 tot 1594 was dat in een huis midden in de Schoolsteeg. Mogelijk al vanaf 1594, maar in ieder geval vanaf 1597, woonde Scaliger in een groot huis aan de Breestraat, thans nummer 111-113, tegenover de trap van het Stadhuis.

Leiden, Breestraat 113, gedenksteen Scaliger. Foto: Vysotsky / Wikipedia.
(Op vrijdagmiddag 20 januari 2012 om 16.00 uur werd aan het pand Breestraat 113 te Leiden een gedenksteen ter nagedachtenis aan Josephus Justus Scaliger (1540-1609) onthuld. De onthulling werd gedaan door professor Nicolette Mout, emeritus hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, die ook een korte toespraak bij de plechtigheid hield. De gedenksteen werd aangebracht aan de gevel van boekhandel Van Stockum (is inmiddels weg uit dit pand) aan de Breestraat 113, tegenover het Leidse stadhuis.)
Scaliger was ook antiquair. Hij bezat een verzameling natuurhistorische items met daarin een aantal wonderlijke voorwerpen. Een van die items was een vlinder van Mauritius, dat door een Nederlandse expeditie in 1598 werd bezocht. Het is de citrusvlinder die alleen op Mauritius voorkomt. Aan het einde van zijn leven schonk Scaliger zijn verzameling aan de verzamelaar Bernardus Paludanus (1550 – 1633).
Scaliger werd gezien als één van de grootste geleerden van zijn tijd. Scaliger keerde nooit meer terug naar Frankrijk en overleed in Leiden op 21 januari 1609. Na zijn dood liet Scaliger al zijn handschriften en boeken in oosterse talen na aan de Universiteitsbibliotheek. De boeken in andere talen zoals Latijn, Grieks, Nederlands en Frans werden geveild. Tot op de dag van vandaag vormt deze schenking de kern van de collectie.

De Universiteitsbibliotheek in 1610 met de Latijnse opschrift: “Bibliothecae Lugduno-Batavae cum pulpites et arcis vera ixnographia.”. Kopergravure van Willem Swanenburgh naar Johannes Cornelisz. Wouda.
Nergens anders in Europa werd op zo’n hoog niveau onderwijs gegeven in de klassieke en oosterse talen. Tot het eind van zijn leven was hij verwikkeld in polemieken met jezuïeten, die zijn tekstkritiek van de Bijbel als een aanval op het rooms-katholieke geloof beschouwden.
Jan Jonston
Jan Jonston (1603 – 1675) was een Poolse geleerde en arts, afstammeling van Schotse adel. In 1632 werd hij doctor in de geneeskunde in Leiden. Jonston stelde een grote verzameling buitenlandse dieren samen en publiceerde van 1649 tot 1653. Hij schreef een vierdelig werk, de ‘Historiae naturalis’: eerste deel in 1649 over vissen, tweede deel in 1650 over vogels, derde deel in 1652 over viervoeters, vierde deel in 1653 over insecten en slangen.
Peter Simon Pallas
Peter Simon Pallas (1741 – 1811) was een Pruisisch natuuronderzoeker, zoöloog, botanicus, geoloog en ontdekkingsreiziger. Peter Simon Pallas was de zoon van een hoogleraar in de chirurgie. Hij volgde aanvankelijk privélessen, maar volgde later colleges in de geneeskunde aan de Universiteit van Halle en de Universiteit van Göttingen. In 1760 vervolgde hij zijn studie aan de Universiteit Leiden, alwaar hij op 19-jarige leeftijd zijn doctoraal geneeskunde behaalde met de publicatie De infestis viventibus intra viventia.
Na zijn studie reisde Pallas door Nederland en Groot-Brittannië, waar hij zijn kennis van de geneeskunde vergrootte. Hij ging in Den Haag wonen, waar hij een systeem opzette voor de classificatie van dieren. Hier schreef hij ook Miscellanea Zoologica (1766), waarin hij beschrijvingen gaf van diverse gewervelde dieren die nog niet eerder wetenschappelijk beschreven waren. Hij baseerde dit werk op eerdere bevindingen in Nederlandse museumcollecties.

Rusland (2004): Catharina de Grote.
In 1767 werd Pallas door Catharina de Grote uitgenodigd om hoogleraar te worden aan de Keizerlijke Academie van Wetenschappen en Schone kunsten in Sint-Petersburg. Pallas ging op deze uitnodiging in en leidde tussen 1769 en 1774 een expeditie naar Siberië om natuurhistorische specimens te verzamelen. Hij bezocht het noordelijke gedeelte van de Amoer, de Kaspische Zee, de Oeral en het Baikalmeer. Tussen 1793 en 1794 leidde hij een tweede expeditie, ditmaal naar Zuid-Rusland, waar hij de Zwarte Zee en de Krim bezocht. In de loop van zijn onderzoek ontdekte Pallas veel nieuwe soorten zoogdieren, vissen, vogels en insecten, en verzamelde veel planten en vlinders. Pallas beschreef in zijn werk ‘Reis door verschillende provincies van het Russische rijk‘ (1771) voor het eerst een aantal nieuwe soorten vlinders, o.a. de tsarenmantel (Argynnis laodice). Deze vlinder is door Pallas voor het eerst gevangen tijdens een expeditie naar Siberië en beschreven in 1771.
In 1772 werd Pallas attent gemaakt op een 700 kg zwaar brok metaal dat gevonden was in de omgeving van de stad Krasnojarsk. Pallas liet het zware object overkomen naar Sint-Petersburg. Na diverse analyses van het metaal bleek het om een nieuw type steenijzer-meteoriet te gaan. Sindsdien heet dit type meteoriet pallasiet.
Niels Stensen
De Deen Niels Stensen (1638 – 1686) is vooral bekend onder zijn gelatiniseerde naam Nicolaus Steno, was een anatoom, natuurwetenschapper, geoloog en een zalig verklaarde bisschop. Als een van de eersten ontdekte hij de werking van de oorspeekselklier en beschreef het hart als een gewone spier. Bovendien formuleerde Steno een viertal principes over stratigrafie, de volgorde waarin gesteentelagen gevormd worden en voorkomen. Steno kwam uiteindelijk tot de conclusie dat geloof en wetenschap moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen zijn en werd een voorvechter van het geloof. Hij werd tot bisschop benoemd en is uitgezonden naar Noord-Duitsland.
Na zijn studie geneeskunde in Denemarken vertrok hij naar Leiden waar hij studeerde en onderzoek deed. Op 4 december 1664 werd Niels Stensen, bij afwezigheid, de doctorstitel door de Universiteit Leiden in absentia cum laude toegekend (een unicum in de geschiedenis van de Universiteit). Zijn bul werd per post naar zijn logeeradres in Parijs opgestuurd. Hij had verschillende interesses bijvoorbeeld zijn vaardigheden in dissectie (= iets onderzoeken door het helemaal in onderdelen uiteen te rafelen, ontleding van een lichaam, open snijden van een lijk.) Hij onderzocht o.a. vlinders en vliegen onder een microscoop.
In oktober 1666 vingen twee vissers een enorme haai vlak bij Livorno. Steno onderzocht de kop, en publiceerde hierover in 1667. Bij het onderzoek naar de tanden van de haai viel het Steno op dat deze sterke gelijkenis vertoonden met in de bergen gevonden gefossiliseerde (naar later bleek) haaientanden. Deze werden toentertijd glossopetrae of “tongstenen” genoemd. Plinius de Oudere had verklaard dat deze stenen uit de hemel of van de Maan waren gevallen. Anderen beweerden dat fossielen op natuurlijke wijze groeiden in gesteenten. Steno kwam echter met de verklaring dat de glossopetrae leken op haaientanden omdat ze afkomstig waren uit de bekken van dode haaien uit het verleden, begraven in modder en zand dat later opdroogde. Om het verschil in samenstelling tussen de tanden van levende haaien en tongstenen te verklaren, dacht Steno dat de vorming van fossielen de samenstelling veranderde, zonder dat dat uiterlijk te zien was. Dit kan gezien worden als een vroege voorloper van de deeltjestheorie: materie bestaat uit uiterst kleine deeltjes die uitwisselbaar zijn.
Ten tijde van Steno’s ontdekkingen gold een andere definitie voor een fossiel dan de huidige. Destijds werden alle opgegraven zaken fossielen genoemd, zowel kristallen, ertsen als versteende overblijfselen van vroeger leven (fossielen in de moderne zin van het woord). Het viel Steno op dat er zaken in gesteentes zaten, die niet gevormd waren in het gesteente, maar die er tijdens of na de vorming van het gesteente in terechtgekomen moesten zijn. Dit leidde de leer van sedimentaire processen in, die in 1669 door Steno werd beschreven in het als introductie bedoelde werk De solido intra solidum naturaliter contento dissertationis prodromus. Doordat Steno steeds meer waarde ging hechten aan religie boven de wetenschap, bleef het bij deze introductie en schreef hij nooit het volledige werk hierover.
Steno bedacht dat als een vast object omringd wordt door een ander vast object (bijvoorbeeld een fossiel door een sediment), het omringende object de vorm van het ingesloten object aanneemt. Hieruit concludeerde Steno dat fossielen en kristallen versteend moesten zijn geraakt voordat het omringende gesteente gevormd werd. Als een “tongsteen” gegroeid was in een gesteente, zou de tongsteen zich gevormd hebben naar het gesteente, zoals een wortel die in een scheur groeit en deze opvult. Steno bedacht dat dat laatste het geval was bij de vorming van aders en kristallen in gesteente. Gesteenteaders ontstaan wanneer vloeistoffen percoleren door spleten in gesteente, die vervolgens dichtgroeien met neerslaande mineralen. De kristallen die op die wijze groeien nemen de vorm van de spleet aan.
Gebruikte bronnen:
Met dank aan de afbeeldingen van vlinderfilatelist Vladimir Kachan en het artikel in Thema, februari 2025 van NVTF.
Erfgoed Leiden en omstreken
Meer info:
450 jaar Universiteit Leiden: https://www.universiteitleiden.nl/dossiers/450-jaar
Top450 van Universiteit Leiden: https://top450.universiteitleiden.nl/
Alumni (incl Leidraad, 45 mijlpalen uit 450 jaar) van Universiteit Leiden:
https://www.universiteitleiden.nl/alumni
450 jaar editie van Mare, nummer 17/2025: https://www.mareonline.nl/archief/
Feest (programma en verslag) Dies Natalis op 7 februari 2025:
https://www.universiteitleiden.nl/agenda/extra/2025/02/dies-natalis-2025#
https://www.universiteitleiden.nl/nieuws/2025/02/dies-natalis-2025
Leiden viert feest – 450 jaar optochten, t/m 2 maart 2025 (de moeite waard en veel posters):
https://www.lakenhal.nl/nl/verhaal/450-jaar-optochten
Universiteitsbibliotheek Leiden: https://www.bibliotheek.universiteitleiden.nl/
Eerdere blogs Universiteit Leiden:
https://www.postzegelblog.nl/tag/universiteit-leiden/
Reacties (2) Schrijf een reactie
Randy schrijft: ‘Volgens de overlevering mochten de Leidenaren vanwege hun verzet tegen de Spanjaarden tijdens de 80-jarige oorlog kiezen tussen 1. een jaar geen belasting betalen, of 2. een universiteit. Of dit een ‘broodje aap’ verhaal is of het ware verhaal? Dat is de vraag.’
Nee hoor, dat is geen vraag. Leiden mocht niet kiezen. Willem van Oranje wilde dominees opleiden en had haast.
Ik weet ook hoe dit ‘broodje aap’ verhaal ontstaan is. En dat vertel ik tijdens mijn nieuwe stadswandeling ‘450 jaar Leidse Universiteit’.
Randy schrijft:
‘Het eerste gebouw van de universiteit was een klooster, maar na twee jaar verhuisde de universiteit naar het Rapenburg en zit daar sinds 1581 op de huidige locatie.’
De universiteit heeft 3 locaties gehad op het Rapenburg. Het begon in het St. Barbaraklooster in 1575. Dit was snel te klein en daardoor verhuisde met in 1577 al naar de kapel van de Begijnhof. De derde locatie is de huidige locatie waar men in 1581 introk, ook weer een voormalige kapel van een nonnenklooster. Deze kapellen stonden alle drie leeg omdat de nonnen na de beeldenstorm en reformatie vertrokken waren.
Tijdens mijn stadswandeling lopen we langs deze drie de locaties en zien we hoe het er nu uit ziet
Schrijf een reactie
(registratie is niet nodig)