U bent natuurlijk bekend met de Nederlandse natuur omdat u zelf graag wandelt in de bossen, duinen en geniet van de landschappen. Daarbij helpt het ook dat PostNL al een groot aantal jaren ‘Beleef de Natuur’ zegels heeft uitgegeven. Het is een overkill van natuurzegels en de vraag is of je de filatelist een dienst bewijst met de deze omnibus uitgaven. Anders ligt het met het boekwerk ‘Canon van de Nederlandse natuur’ dat nu te koop is in de boekwinkels. Een handzaam en vooral leerzaam boekwerk met 50 vensters natuurbeschrijvingen: de Canon! In deze blog 10 van de 50 vensters kort beschreven.
Gerelateerde artikelen
Canon van de Nederlandse natuur
Wat kenmerkt de Nederlandse natuur? Van haring tot knotwilg en van de grote vuurvlinder in Overijssel tot het zinkviooltje in Zuid-Limburg. De Canon van de Nederlandse natuur beschrijft vijftig karakteristieke soorten planten en dieren, met aandacht voor bodem en landschap, water en weer en ook de geuren en geluiden van de natuur in Nederland. De canon leidt ons langs klassiekers en staat boordevol weetjes en verrassingen. Een rijk naslagwerk voor elke natuurliefhebber.
Mosasaurus (70 miljoen jaar geleden)
In oktober 1778 vonden steenhouwers in het Noordelijk Gangenstelsel van de Sint-Pietersberg de kaken van een onbekend dier. Nu waren er wel vaker botten en fossielen in de mergelgroeven aangetroffen, maar deze vondst was wel heel fraai, het was zelfs een bijna complete schedel. Het ‘Groote Beest’ werd voorzichtig uitgegraven en tentoongesteld in een grot achter het buitenhuis van de eigenaar van de grond.
Na bestudering van de botten concludeerde de Franse wetenschapper Cuvier dat het een uitgestorven hagedissensoort was, verwant aan de varanen. Dat soorten konden uitsterven was, vijftig jaar voor Darwin, een volstrekt nieuwe gedachte.
Vliegenzwam (200.000 v.Chr.)
Alle paddenstoelen zijn mooi, maar ééntje springt er toch wel met kop en steel bovenuit: de vliegenzwam. Het is de iconische paddenstoel, rood met witte stippen. Die witte stippen zijn de restanten van het witte omhulsel dat om de vliegenzwam zat bij zijn geboorte. Hij begint namelijk in een soort ei, barst er dan uit, groeit en groeit en vormt ten slotte de bekende rode hoed. Als het regent, spoelen die eiresten er geleidelijk af en krijgt de rode hoed een meer oranje kleur.
Vliegenzwammen groeien vooral in loofbossen en dan met name onder berken, eiken en beuken, maar je vindt ze ook onder sparren en dennen. Dat heeft een reden; de paddenstoel die zijn kop boven de grond uitsteekt is maar een deel van de hele plant: het grootste deel zit onder de grond. Vliegenzwammen zijn giftig, maar niet zo dat je er dood aan gaat. Met mate gebruikt, hebben ze geestverruimende eigenschappen.
Ringslang (5000 v.Chr.)
Eigenlijk is Nederland te koud voor de ringslang. Maar dankzij de mens en zijn vee kan de ringslang zich al duizenden jaren handhaven op onze breedtegraad. De composthopen en mesthopen bij boerderijen vormen uitstekende voortplantingsplaatsen om eieren in uit te broeden, zelfs beter dan de natuurlijke plekken, zoals bladerhopen of rottende boomstronken.
Uit archeologisch onderzoek blijkt dat ringslangen hier al voorkomen sinds het neolithicum, in Noordwest-Europa 5300 tot 2400 jaar voor de jaartelling. Mensen en ringslangen moeten elkaar dus frequent zijn tegengekomen. Onze voorouders zagen de slang als een geluksbrenger en beschermer van het vee.
Grutto (1100)
In 2015 koos het Nederlandse publiek de grutto tot nationale vogel. Niet verwonderlijk. Hij is kenmerkend voor het Nederlandse veenweidelandschap. In het Fries heet hij zelfs de kening fan ‘e greide: de koning van de weide. Dat komt vast ook door zijn statige gang door de weilanden. Een kievit loopt, maar een grutto schrijdt; in het diepst van zijn gedachten waant hij zich een ooievaar. Stel je een grutto voor op een boerenhek, met overal om je heen de kenmerkende roep grut-togrut togrutto. Nederlandser wordt het niet.
Alhoewel, is het eigenlijk wel onze vogel? Hij is hier maar een deel van het jaar, ongeveer van maart tot half augustus. In een paar maanden moeten grutto’s hier paren, broeden en hun jongen groot krijgen. De rest van het jaar zijn ze in Afrika en Zuid-Europa of onderweg.
Vos (1260)
De vos is het roofdier met de grootste verspreiding ter wereld. Hij komt over het hele noordelijk halfrond voor, van Noord-Amerika tot in Japan. Hij voelt zich thuis in vrijwel alle habitats en ontbreekt eigenlijk alleen op plekken waar het te koud of te warm is.
Er is één Nederlandse vos die wereldberoemd is geworden. Nou ja, Nederlands: in de tijd dat het middeleeuwse boek Van den Vos Reynaerde werd geschreven, waren de Lage Landen nog niet opgesplitst in de huidige staten. De Reynaert is misschien wel het beste wat de Nederlandstalige literatuur ooit heeft voortgebracht. Laat de Max Havelaar in de kast, stuur Wolkers terug naar Oegstgeest; de Reynaert overtreft ze.
Konijn (1297)
Blonde duinen, helmgras, kruiden vol rupsen en hier en daar een struikje. Een open landschap, waar de wind vrij spel heeft: de vegetatie in een eeuwige strijd met zandverstuivingen. Wat wij een typisch duinlandschap vinden is het gevolg van één diersoort: het konijn. Zonder konijnen zouden de duinen er totaal anders uitzien. Ze voorkomen dat de duinen dichtgroeien en zorgen voor een gevarieerd landschap. Bij voldoende aantallen grazen de konijnen de grassen kort af, waardoor er weer nieuwe sappige uitlopers ontstaan. Zo voorziet het konijn in zijn eigen leefgebied en dat van andere soorten. Bergeenden en tapuiten broeden in oude konijnenholen. Zandhagedissen zonnen op de kale plekken waar ook het duinviooltje kan ontkiemen.
Hoe kenmerkend ook voor de duinen, het konijn is niet inheems. Oorspronkelijk komen konijnen uit Spanje en Zuid-Frankrijk.
Haring (1380)
Bij feestelijke ontvangsten op Nederlandse ambassades in het buitenland ontbreekt de ‘Hollandse nieuwe’ meestal niet. De vlaggetjes op de hapjes benadrukken het nog eens. Net als Edammer kaas en de tulp vormt haring onderdeel van het nationale cultuurgoed. Reden: haring was ooit volksvoedsel nummer 1 én heeft Nederland ongekende rijkdom gebracht.
De haringvisserij nam een enorme vlucht in de vijftiende en zestiende eeuw. Het hoogtepunt van de haringvisserij lag tussen 1585 en 1650, toen de haringvisserij bijna 9% van het Bruto Nationaal Product uitmaakte. Haring werd het volksvoedsel voor de Nederlanders. Toch was alsnog 80% bestemd voor de export, wat grote geldstromen op gang bracht naar de jonge Republiek. ‘Amsterdam is gebouwd op haringgraten’ is een gezegde dat in die tijd ontstond.
Edelhert (1750)
Tussen het jaar 800 en 1250 groeide de Nederlandse bevolking van 100.000 tot 800.000 mensen. Het edelhert was tegen 1300 in het graafschap Holland zo schaars geworden dat er strenge straffen op stropen gezet werden. Het edelhert is het grootste landdier van Nederland, krachtig, met een groot uithoudingsvermogen en natuurlijk een indrukwekkend gewei.
Kortom, een waardig tegenstander voor de koene jager en hoe groter het gewei, hoe meer de jager in aanzien stond. De jacht op het edelhert werd beschouwd als het summum van sportiviteit, ja zelfs als een duel, de chasse royal (koninklijke jacht).
Sneeuwklokje (1770)
De lente kondigt zich soms al aan als er nog sneeuw ligt: het sneeuwklokje kan dwars door de sneeuwlaag zijn kop opsteken. Een goede tweede als lentebode is de krokus, waarbij de boerenkrokus net iets vroeger is dan de bonte krokus. Alle drie zijn het stinzenplanten, een bonte groep planten uit verschillende botanische families. Veel mensen hebben ze in de tuin staan: wilde narcis, winterakoniet, blauw druifje, bosanemoon, daslook, maagdenpalm en nog een stuk of wat meer.
De term ‘stinzenplanten’ is afgeleid van het Friese woord stins, een huis van steen en daardoor verdedigbaar.
Rode Amerikaanse rivierkreeft (1985)
AD 2023. De wateren in heel Nederland zijn bezet door buitenlandse rivierkreeften. Heel Nederland? Nee; één kleine vijver, bewoond door de inheemse Europese rivierkreeft, blijft dapper weerstand bieden aan de Amerikanen. De Europese rivierkreeft (Astacus astacus) is inheems in Nederland. Ooit kwam hij in groten getale voor en werd er zelfs commercieel op gevist. Het is een kreeft die leeft in schoon, helder en zuurstofrijk water, met enige stroming of kwel. Rond 1860 ging de soort achteruit, met als belangrijkste oorzaken de achteruitgang van de biotoop en de zogenoemde kreeftenpest.
Om de kreeftenvisserij te ondersteunen werd in 1890 de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Faxonius limosus) uitgezet. In Nederland werd de gevlekte rivierkreeft voor het eerst in 1968 waargenomen. Maar deze kleine, en lastig te vangen rivierkreeft bleek geen volwaardig alternatief voor de verdwenen Europese rivierkreeft. Al snel werden andere soorten naar Europa gehaald, waaronder de rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii). Inmiddels leven er minstens acht soorten rivierkreeften in Nederland. De exoten koloniseerden in korte tijd vrijwel alle Nederlandse wateren. De inheemse Europese rivierkreeft leeft sinds 2003 alleen nog in één vijver op landgoed Warnsborn.
Meer info / gebruikte bron:
Canon van de Nederlandse natuur, KNNV Uitgeverij:
https://canonvandenederlandsenatuur.nl/
Reacties (0)
Schrijf een reactie
(registratie is niet nodig)