De watersnood van 1953 voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953. De ramp was het gevolg van een combinatie van zware storm uit noordwestelijke richting, met een ongunstig daarmee samenvallend tijdstip van vloed en springtij. Het water in de trechtervormige zuidelijke Noordzee steeg daardoor tot extreme hoogte. In deze 400e blog de herdenking van ‘zeventig jaar’ Watersnoodramp van 1953.
Gerelateerde artikelen
De Watersnoodramp
Het is de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953. Twee dagen na volle maan. Het KNMI spreekt in haar voorspellingen van een noord-noordwester storm met een windkracht 11 tot 12 en ‘gevaarlijk hoog water’. De vloed van 05.00 uur is bovendien een springvloed (giertij). Toch denken veel mensen dat het wel mee zal vallen. Ten onrechte. De eb – om 22.30 uur moet het volgens de watertabellen laag water zijn – blijft uit. Het water zakt niet, maar blijft staan. De harde noord-noordwesterstorm stuwt het water van de Noordzee op in de richting van het Engelse kanaal. Al voordat het vloed is gaat het op veel plaatsen mis. Om 02.00 uur komt het water voor het eerst over de dijken en vloedplanken.
Vanaf 03.00 uur beginnen de dijken te breken. Bij Kruiningen, Kortgene en Oude Tonge bezwijken ze het eerste. Bij Stavenisse slaat het water in één keer een gat van 1800 meter. Maar ook in Noord-Brabant, bij Willemstad, Heijningen en Fijnaart blijken de dijken niet bestand tegen het natuurgeweld. Net zomin als in de Zuid-Hollandse Hoeksche Waard, bij ‘s Gravendeel, Strijen en Numansdorp.
De Schielandse Hoge Zeedijk, de dijk tussen Schiedam en Gouda langs de Hollandsche IJssel, houdt het, maar de Groenendijk breekt door. Het zeewater baant zich een weg richting de lager gelegen gebieden van Zuid-Holland. De burgemeester van Nieuwerkerk aan de IJssel beveelt de schipper van De Twee Gebroeders zijn schip in het gat in de dijk te varen. Het plan slaagt. Het schip zet zich vast in het dijkgat.
Het grootste deel van Schouwen-Duiveland overstroomt. Alleen het duingebied op de Kop van Schouwen en een paar polders bij Zonnemaire blijven droog. Hetzelfde geldt voor Goeree-Overflakkee. Alleen de duinzijde en een paar polders bij Melissant en Dirksland blijven droog.
Het door de noord-noordwesterstorm opgezweepte water trekt een spoor van verwoesting. Huizen storten in en worden meegesleurd door de stroming. Het wassende water vernietigt zelfs complete gehuchten. De buurtschappen Schuring bij Numansdorp en Capelle bij Ouwerkerk worden weggevaagd. In Colijnsplaat brengt een losgeslagen binnenschip redding. Net op het moment dat de vloedplanken dreigen te bezwijken, strandt het schip en fungeert als golfbreker.
Als het zondag 1 februari 1953 ’s morgens licht is, wordt de volle omvang van de ramp zichtbaar. ‘Ik keek uit over een waanzinnig grote watervlakte’, zegt een ooggetuige. Hier en daar zijn nog daken, een boomkruin of een afgebrokkelde dijk te zien. Verder is er alleen maar water. Aanvankelijk daalt het water, het wordt immers weer eb. Mensen gebruiken dat moment om naar een hoger gelegen plek te vluchten. Individuele reddingsacties komen op gang. Particulieren gaan met bootjes langs de huizen om mensen op te pikken en op veiliger plaatsen af te zetten. Grootscheepse, van buiten het getroffen gebied opgezette reddingsacties zijn nog niet aan de orde. Simpelweg omdat men in de rest van Nederland nog niet precies weet wat er in zuidwest Nederland gebeurd is. Dat Schouwen-Duiveland, Goeree-Overflakkee en Tholen vrijwel helemaal onder water staan is nog onbekend.
‘Het allerergste was de zondagmiddag, toen de tweede vloed kwam’, aldus een ooggetuige. Het water komt bij die tweede vloed nog hoger dan in de rampnacht. Voor velen blijft er maar één ding over: het dak op. Veel huizen die in de nacht nog overeind zijn gebleven, storten tijdens de tweede vloed alsnog in. Het water tilt de daken van de muren. Mensen die de rampnacht hebben overleefd, verdrinken als gevolg van de tweede vloed. Tegen vijf uur ‘s middags wordt het al vroeg donker. Duizenden mensen gaan in het rampgebied nat, koud en dorstig een tweede bange nacht in. Op zolders, op daken, opeengepakt op dijken of in hoger gelegen huizen.
Ondertussen proberen medewerkers van lokale PTT-telefooncentrales wanhopig hulp te zoeken. Ze blijven het proberen tot op het moment dat het water de telefoonlijnen vernielt en telefonisch contact met de rest van Nederland niet meer mogelijk is. De stem van de PTT’ers wordt niet gehoord. Een student die het weekeinde bij zijn ouders op Schouwen-Duiveland doorbrengt en de eigenaar van een radiohandel in Zierikzee slaan de handen ineen. Samen bouwen ze een eenvoudige zender en zenden daarmee noodsignalen uit. Later blijkt dat die noodsignalen zelfs Italië hebben bereikt. De stem van de zender wordt gehoord.
Radiozendamateurs uit alle windstreken komen met draagbare apparatuur naar het rampgebied om de geïsoleerde gewesten te helpen ontsluiten en om aangeboden hulp door te geven. De noodsignalen van de Zierikzeese radioamateurs worden ook in Zwijndrecht en Willemstad ontvangen. Beide gemeenten sturen op 1 februari rond half vijf ‘s ochtends een telexbericht de wereld in over de noodsituatie in Zuidwest Nederland. Nederland wordt zich langzaam bewust van de omvang van de watersnoodramp. In de dagen na de ramp drukken kranten speciale edities en komen de radio en het Polygoon-journaal met extra journaals. Het aantal doden bedroeg 1836 in Nederland.
In deze ene nacht verdween ruim 165.000 hectare land naar de zeebodem, ruim 1800 mensen en nog meer dieren stierven de verdrinkingsdood. De 100.000 getroffenen die de ramp wel overleefden, verloren huis en haard.
Hulp
Een van de eersten die na het horen van de berichten in actie komen zijn vissers uit Urk. Een aantal schepen van hun vloot ligt voor anker in Breskens. Bij de eerste radioberichten over de watersnoodramp reizen ze zondag 1 februari per bus naar Breskens en varen nog diezelfde avond – terwijl de storm nog steeds in alle hevigheid woedt – naar het overstroomde land van Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee.
De Urker vissers leggen contact met Radio Scheveningen en lichten Rijkswaterstaat, de marine en het Rode Kruis in. Met kleine bootjes trekken de mannen, al snel in gezelschap van vissers uit Zierikzee en Yerseke, door de gaten in de dijk en bevrijden mensen van daken.
Maandagmiddag vliegt het eerste verkenningsvliegtuig over Schouwen-Duiveland en bij Sommelsdijk op Goeree-Overflakkee worden de eerste hulpgoederen gedropt. Maandagavond houdt toenmalig minister-president Drees een radiorede. Op donderdag 5 februari is iedereen geëvacueerd en in veiligheid gebracht. Op 8 februari – dag van nationale rouw – houdt Koningin Juliana een toespraak.
Landmacht, marine en luchtmacht proberen uit alle macht te redden wat er te redden valt. Terwijl de marine met sloepen mensen evacueert en lijken uit het water haalt, richten mensen van de landmacht in snel tempo noodhospitalen en veldkeukens in. De verbindingsdienst van de landmacht is 24 uur per dag in de weer om contact te leggen met de meest afgelegen plaatsen.
De militairen worden per eiland verdeeld. De artilleristen nemen Tholen onder hun hoede, mensen van de genietroepen schieten Goeree-Overflakkee te hulp en commando’s gaan aan de slag op Schouwen-Duiveland. Reservisten worden ingezet om mensen bescherming te bieden tegen mogelijke plunderaars. Alleen al op zondag 1 februari worden meer dan 4000 militairen ingezet.
De aanvoer van levensmiddelen, medicamenten en reddingmaterialen gebeurt door de lucht. Naast de enige Nederlandse militaire helikopter op dat moment – de Sikorsky S-51 ‘Jezebel’ – komen ook vliegtuigen van luchtmacht en marine in actie. De vliegbases Gilze-Rijen, Valkenburg en Woensdrecht worden in allerijl opengesteld voor vliegtuigen en helikopters uit Amerika, Engeland, Zwitserland, België en Frankrijk. Uiteindelijk telt de luchtvloot 200 vliegtuigen en 46 helikopters.
Acties uit binnen-en buitenland
In binnen- en buitenland werd massaal kleding, geld en goederen ingezameld ten behoeve van de getroffenen. De Nederlandse radio produceerde een wekelijks geldinzamelingsprogramma onder het motto ‘Beurzen open, dijken dicht’. Deze actie bracht bijna 138 miljoen gulden (omgerekend bijna 500 miljoen euro) op voor het Rampenfonds.
Ook het Rode Kruis draaide vanaf het eerste uur op volle kracht. In Den Haag verdrongen zich ondertussen voor de deur van het Rode Kruis talloze vrijwilligers die, gewapend met schoppen en koffers, bereid waren naar het rampgebied af te reizen. Sommigen werden inderdaad door het Rode Kruis ingezet. Maar het waren voornamelijk de vaste leden van het Rode Kruis die in de ondergelopen gebieden hielpen met het vervoeren van zieken en gewonden, het inrichten van noodhospitalen en het evacueren van bewoners.
Grote steden rondom het rampgebied werden aangewezen als belangrijke evacuatiecentra en ook daar werkten de colonneleden gebroederlijk samen met spontaan toegestroomde extra hulpkrachten. Matrassen en dekens kwamen uit de rampendepots van het Rode Kruis. Zo werd onder andere de Ahoyhal in Rotterdam klaargemaakt voor de opvang van honderden evacués, maar ook koningin Juliana stelde een vleugel van paleis Soestdijk ter beschikking voor de opvang van slachtoffers van de watersnoodramp. Het Rode Kruis deed in Nederland al na twee dagen een oproep om geen kleding meer te brengen, omdat er meer dan genoeg was.
Ook uit het buitenland komt hulp. Uit alle windstreken komen hulpgoederen, voedsel, menskracht en geld. Bijzonder is een gift uit Noorwegen, Zweden, Denemarken en Oostenrijk. In totaal 720 eengezinswoningen en 140 vakantiehuizen. Zij sturen houten prefab geschenkwoningen. Een groot deel van deze woningen is nog steeds bewoond. Het Land van Heusden en Altena kreeg woningen uit Noorwegen. Ze stonden in Hank, Nieuwendijk en Sleeuwijk. Daarvan is er nog maar één in originele staat over. Ze zijn afgebroken of ommuurd. Vooral Denemarken heeft ons massaal geholpen met het programma ‘Hollands Hjaelpen’. Overal in het land werden Rode Kruis centra geopend, waar Denen goederen konden afgeven. In totaal werd 40 miljoen kronen aan geld en goederen gedoneerd.
Tienduizend paar lieslaarzen uit Canada, vierduizend paar halfhoge rubber laarzen uit Denemarken, vijfhonderd stuks standaard gezaagd hout voor barakken uit Finland, tienduizend kilo suiker uit Jamaica, vierhonderd flessen cognac uit Italië, tweehonderdduizend dekens uit Zweden, honderdvijfenveertig kilo olijven en zesduizend kisten sinaasappels uit Israël, zesduizend stuks Eau de cologne zeep uit Duitsland, negen dieselauto’s uit Oostenrijk, twaalfduizend kilo breiwol uit Amerika, negenduizend kilo rijst uit Iran en duizend kilo dadels uit Irak. Boven- en onderkleding uit de hele wereld, schoenen, brilmonturen, zaklantaarns, emmers, prikkeldraad, speelgoed, kaarsen, chocolade, zandzakken, kruiwagens en tractoren. De lijst van goederen die naar Nederland werd gestuurd is eindeloos lang. Het grootste deel van die goederen werd opgeslagen in de Amsterdamse en Rotterdamse veemhuizen.
Naast goederen werd er in het buitenland ook geld ingezameld. Net als in Nederland gebeurde dat vaak door het organiseren van allerhande evenementen. Zo organiseerde de filmclub van de Verenigde Naties in New York de vertoning van een speelfilm waarin Marlène Dietrich de hoofdrol speelde. De actrice zelf was hoogstpersoonlijk aanwezig om de bezoekers op te roepen veel te geven voor het ‘Flood Relief Fund’. Het Zwitserse Radio Lausanne organiseerde de marathon- uitzending ‘Chaîne de Bonheur’ (ketting van geluk), waaraan vele Europese radiostations meededen. Het wekelijkse radioprogramma van de nog jonge Raad van Europa concludeerde optimistisch: ‘Zelfs de grootste sceptici onder ons moeten toegeven dat de natie niet meer de enige werkelijkheid is voor de West-Europese volken en dat ertussen die volken al een daadwerkelijke solidariteit bestaat.’
Overigens stortte ook de regering van de Sovjet-Unie bijna 1 miljoen gulden in de pot van het Rampenfonds. Het totale geldbedrag dat er uit het buitenland binnenkwam bij het Rampenfonds bedroeg ruim 42 miljoen gulden. De goederen vertegenwoordigden bij benadering een waarde van meer dan 61 miljoen gulden. ‘Het sprak aan, het verhaal van het jongetje met zijn vinger in het gat van de dijk, en dat juist in dat land een watersnood is waar meer dan 1800 mensen omkomen en tienduizenden stuks vee verdrinken, die beelden die hebben een ontzaglijke indruk gemaakt’, aldus Hendrik-Jan van Beuningen (directeur veemhuizen) in een poging te verklaren waarom de wereld zo massaal hulp bood aan Nederland.
Ook de PTT droeg haar steentje bij met de uitgifte van een Watersnoodzegel met toeslag. De Amsterdamse ontwerper J.E. Cserno ontwierp op eigen initiatief een watersnoodzegel met een hand in het water. Toen het ontwerp aan de PTT werd aangeboden was de productie van de andere zegel reeds in volle gang.
Op 10 februari 1953 verscheen een postzegel met een toeslag van tien cent ten bate van het Nationaal Rampenfonds. Voor deze Watersnoodzegel werd een ontwerp uit 1949 van S.L. Hartz gebruikt. De letters en cijfers van deze uitgifte werden ontworpen door de letterkunstenaar J. van Krimpen. De frankeerzegel van tien cent kreeg een opdruk jaartal ‘1953’, de vermelding van de toeslag van tien cent en het woord ‘watersnood’ in kapitalen. Deze postzegel werd van 10 februari tot 31 maart 1953 verkocht. De Watersnoodzegel kon tot 31 december 1954 gebruikt worden voor het frankeren van een brief. De belangstelling voor deze postzegel viel niet tegen: er werden bijna zestien miljoen exemplaren van de Watersnoodzegel verkocht.
De Pestalozzi stichting was bijzonder bereidwillig om geld in te zamelen voor getroffen gezinnen en hun kinderen. Men heeft spontaan eerstedag enveloppen gekocht en kaarten laten maken om via scholen in Zwitserland geld in te zamelen. Resultaat was een bijzondere gift voor het jeugdhuis in Heijningen (gemeente Willemstad in Noord-Brabant) van de Pestalozzi-Weltstiftung uit het Zwitserse Zürich. Deze kaart (buitenzijde en binnenzijde) heeft 8 speciale watersnoodzegels, waarvan er 4 zijn afgestempeld door het Nederlands Postmuseum te Den Haag op 25 februari 1953.
Solidariteitszegels buitenland
Behalve Nederland werden ook toeslagzegels (als opdrukzegels) uitgegeven door Suriname, Nederlandse Antillen, Denemarken, Nederlands Nieuw Guinea, IJsland. Nu zouden deze acties via tv-programma’s, Giro 555 en QR-codes plaatsvinden.
Gevolgen Watersnoodramp 1953
Het aantal doden bedroeg 1836 in Nederland, 307 in het Verenigd Koninkrijk, 224 op zee, waaronder 133 bij het vergaan van een Engelse veerboot en 28 in België. De ramp was aanleiding voor de ontwikkeling van een sterk verbeterde kustverdediging met zware stormvloedkeringen. Het meest ingrijpend zijn de Deltawerken in Nederland, terwijl in Engeland onder meer de Thames Barrier en een stormvloedkering in de rivier Theems zijn gebouwd.
Post NL bracht in 2016 een speciale set van drie ansichtkaarten en twee postzegels op de markt met de watersnood van 1953 als thema. Het velletje werd uitgebracht in een beperkte oplage van tweeduizend stuks. De prentbriefkaarten tonen het ondergestroomde gebied in 1953. Op de twee bijhorende postzegels zijn luchtfoto’s afgedrukt: één van de sluiting van het laatste dijkgat bij Ouwerkerk en de ander met een overzicht van het museum in de vier ongebruikte caissons. De uitgave is samengesteld ter gelegenheid van de aanwijzing van het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk tot nationaal kennis- en herinneringscentrum.
DNA onderzoek
De belangstelling voor het laten doen van DNA-onderzoek om nog onbekende slachtoffers van de watersnoodramp van 1953 mogelijk op naam te brengen, is verrassend groot. De politie Zeeland-West-Brabant heeft al ’tientallen reacties’ binnengekregen, terwijl daar niet op was gerekend, vertelt woordvoerder Alwin Don. Eerdere oproepen voor het laten afnemen van DNA leverden namelijk maar een enkele reactie op. ‘Misschien omdat directe nabestaanden nu zelf ook al op leeftijd zijn en het mogelijk een laatste kans is’, denkt hij.
Bij de watersnoodramp kwamen 1863 mensen om het leven, 105 mensen staan nog steeds genoteerd als vermist. Daar zou overigens niemand uit Brabant meer tussen zitten. Tientallen slachtoffers zijn destijds naamloos begraven, omdat ze niet geïdentificeerd konden worden. In 2013 hebben het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de politie al op een aantal plekken naamloze doden opgegraven om DNA af te nemen. Toen, en enkele jaren later opnieuw, is gevraagd om DNA-materiaal van mensen die nog steeds iemand missen. Maar daar kwamen niet heel veel reacties op. Het project loopt echter nog steeds.
‘We kunnen alleen wat met materiaal van kinderen of kleinkinderen van slachtoffers. Minder nauwe familieleden laten we weten dat we helaas niks voor hen kunnen doen’, zegt Don. ‘Met directe afstammelingen gaan we eerst praten. Als blijkt dat het zinvol is, neemt onze forensische dienst DNA af dat door het NFI zal worden onderzocht. Het zou heel waardevol zijn als in elk geval een aantal anonieme slachtoffers zo een identiteit krijgt.’
Don wil niet zeggen hoeveel reacties er tot nu toe precies zijn binnengekomen, omdat hij het onverwachte succes niet verder wil aanwakkeren. ‘We horen wel dat mensen erover praten. We merken ook dat jonge generaties het belangrijk vinden. Direct na de watersnood werd in het rampgebied niet veel gepraat over wat er was gebeurd. Sommige ouderen vertellen nu pas voor het eerst wat ze toen hebben meegemaakt. En die mensen zijn nu zelf al minimaal in de zeventig.’
Boeken Watersnoodramp 1953
Er zijn vele boeken uitgegeven over de Watersnoodramp 1953 en ook over de jaren erna. Kortom, Google maar en dan zie je een tsunami aan boeken. Bij uw lokale boekwinkel ligt op de tafel ‘alle’ relevante titels van de Watersnoodramp. Ik noem er twee: een oud boek ‘De Ramp’ uit 1953 en een nieuw boek ‘Een nieuwe tijd, Zeeland na de ramp’ uit 2023.
Wij en het water
Van persoonlijke rampen tot catastrofes die de samenleving ontwrichten: rampen zijn van alle tijden. In een periode waarin pandemieën, oorlogen, bosbranden en overstromingen de kranten en talkshowtafels in hun greep houden, onderzoeken we in oktober 2022 met het thema Wat een ramp! niet alleen de verwoestende kracht van rampen. We brengen ook een ode aan de veerkracht en weerbaarheid die een ramp in de mens kan opstuwen. En aan de creativiteit, samenwerking en innovatie die uit een vreselijke gebeurtenis kunnen voortvloeien.
Een aanrader als u meer wilt lezen over onze strijd tegen het water: Wij en het water, Een Nederlandse geschiedenis van Lotte Jensen.
Drijvende wiegjes, waterwolven, een vinger in de dijk – wat zeggen de verhalen van de strijd tegen het water over ons?
Eeuwenlang hebben de Nederlanders een strijd tegen het water gevoerd. Vele malen wisten we de waterwolf te temmen, maar minstens zo vaak kregen we te maken met verwoestende overstromingen. Denk aan de Sint-Elisabethsvloed van 1421 of de watersnoodramp van 1953. In de culturele verbeelding van dit soort catastrofale gebeurtenissen gaan kwetsbaarheid en trots hand in hand: in foto’s, verhalen en monumenten benadrukken schrijvers en kunstenaars zowel de rampzalige gevolgen als de veerkracht van gemeenschappen. Wij en het water vertelt het verhaal van Hollandse leeuwen, vaderlijke vorsten, inzamelingsacties en solidariteit. Maar Lotte Jensen laat ook zien hoe de culturele verbeelding door de tijd heen nieuwe relevantie krijgt. Nu de zeespiegelstijging een steeds grotere dreiging vormt, is het onderkennen van onze kwetsbaarheid belangrijker dan ooit. Bron: Uitgeverij De Bezige Bij.
Gebruikte bron: Watersnoodmuseum.
Meer info:
NPO, Watersnood: https://welkom.npo.nl/collecties/watersnood
NTR, Watersnood: https://www.ntr.nl/site/nieuws/Watersnoodramp/604
Reconstructie 1953: https://lab.nos.nl/projects/watersnood/index.html
Watersnoodmuseum: https://watersnoodmuseum.nl/
Lotte Jensen: https://www.lottejensen.nl/
Valse FDC Watersnoodramp 1953:
https://www.postzegelblog.nl/2021/12/29/valse-eerstedagenvelop-van-1953/
Alle 400 (en meer) blogs online: https://www.postzegelblog.nl/author/randy-koo/
Reacties (1)
Je 400ste blog alweer. Interessant om te lezen.
Schrijf een reactie
(registratie is niet nodig)