Een watersnoodramp voltrok zich in het Ennstal op 5 en 6 september 1920. Grote delen tussen Mandling in het westen van het Ennstal en Niederöblarn werden als gevolg van wekenlange zware regenbuien overstroomd door de buiten hun oevers getreden beken en rivieren. Andere delen van Oostenrijk werden door de overstromingen eveneens zwaar getroffen.
Gerelateerde artikelen
Door de wekenlange overvloedige regenval in het stroomgebied van de Enns was de hoeveelheid water in de rivier enorm toegenomen. En omdat de sneeuw in de bergen bij warmer wordende weer snel smolt, ontstond er een watersnoodramp, waardoor de gehele vallei onder water kwam te liggen. Het waterniveau in Schladming was 30 cm, in Liezen 40 cm en bij ingang van de kloof de Gesäuse 60 cm hoger dan het eerder bekende maximumwaterniveau van 1899. In Schladming was een hoogte van 2,4 meter bereikt, in Liezen een hoogte van 4,7 meter en bij de ingang van de kloof de Gesäuse van ongeveer 5,0 m boven het normale peil. Het Ennstal ligt in het grensgebied van Stiermarken met Opper-Oostenrijk ten zuidoosten van Salzburg. Het dal heeft een lengte van ongeveer 60 kilometer, is diep en op sommige plaatsen slechts 500 meter breed.
De weken durende regenval, met soms dagenlange wolkbreuken, brachten zulke grote hoeveelheden water naar de beken die uitmonden in de Enns, dat deze rivier op maandag 6 september buiten de oevers trad en het hele gebied overstroomde. Het Ennstal in de richting van de diepe kloof en het natuurpark de Gesäuse leek op een lang smal meer. Bijna alle bruggen over de rivier de Enns van Mandling tot Gröbming waren het slachtoffer geworden van de overstromingen en ingestort of weggespoeld. Vele woningen en bedrijven stonden deels of geheel onder water.
Tussen de Ennsbrug in het stadje Pruggern en het huis van de Smederij van Aigner werd de Ennsradweg vele meters diep weggespoeld en ook de Gstatt-Ennsbrug raakte zwaar beschadigd. De Sattentalbach in Pruggern was een woeste rivier geworden. Vele huizen langs de beek liepen onder water en overal ontstond instortingsgevaar. De molen van Bakkerij Pilz in Pruggern werd grotendeels onder de modder en stenen begraven. De spoorlijn werd ernstig beschadigd doordat metershoog grint en modder erop was gedeponeerd en deels was verzakt. De Moosheimer Bach vervoerde zoveel modder en puin dat de spoorlijn over ongeveer een lengte van 100 meter bij station Gröbming werd begraven.
De schade ontstaan in de zijdalen en hun uitgangen naar het hoofddal, waar enorme modderstromen vele wegen en spoorlijnen hadden geblokkeerd, was bijzonder ernstig. Dit was een betreurenswaardig gevolg van het feit dat de wilde beken van het Enns-gebied grotendeels in de oorspronkelijke staat waren gebleven. De ‘Ennsregulierungskommission’, opgericht in 1860, had herhaaldelijk op het grote gevaar gewezen die door de oncontroleerbare beken kon ontstaan bij aanvoer van onverwacht grote watermassa’s.
Bij de verwoeste Gleimingbrug werd op de linkeroever een 120 meter lang dijklichaam van de spoorlijn weggespoeld. De grootste overstromingsschade deed zich voor in de ongereguleerde rivierarmen, waaronder van Mandling naar de monding van de Weissenbach en van de Tunzendorferbrug naar Öblarn. Daar werd voor een doorbraak van de rivier naar de spoorlijn gevreesd waardoor de Gersdorfer Durchstich gevaar liep.
De overstroming van de Walchenbach, een beek in de Enns uitmondt bij Öblarn, had een omleiding tot gevolg van de rivierbedding met meer dan 1 kilometer lengte. Deze werd veroorzaakt door de blokkering van de rivier de Enns met rotsblokken en puin. Daardoor werd de belangrijke verkeersweg van Öblarn tot Sankt Martin an der Enns volkomen onbruikbaar. Als gevolg van de rivier doorbraken werden de landbouwgronden van het dorp Strimitzen bij Öblarn vernield en dreigde de overstromingsramp nog grotere afmetingen aan te nemen. De ramp had direct tot gevolg dat van overheidswege wettelijke regels vastgesteld werden tot het veiliger maken van rivieren en beken om toekomstige overstromingen tegen te gaan.
Als prioriteit werd het riviergedeelte tussen Tunzendorf en Niederöblarn aangewezen, omdat hier de grootste bedreiging voor overstromingen bestond. Al in 1921 werd de bochtafsnijding van de rivier de Enns ten noorden van Tunzendorf aanbesteed. Een lengte van meer dan anderhalve kilometer werd daarmee gereguleerd. Het werk was in 1924 gereed. Pijnlijk was dat al in 1916 al het nodige gereed was om die bochtafsnijding te realiseren. Op de prentkaart is het dorp Öblarn te zien met het vredige riviertje de Enns. De Walchenbach stroomt dwars door het dorp en mondt uit in de Enns. Voor toeristen die er zijn geweest moeten de genoemde dorpen en stadjes toch wel bekend voorkomen.
Een van de belangrijkste maatregelen was om de rivierlus tussen Ratting en Öblarn af te snijden waardoor de Gersdorfer Altarm ontstond, nu een natuurgebied en broedplaats voor vogels van 8,5 hectare groot. Hiermee werd direct begonnen en de afsnijding kwam in 1924 gereed. Het begin van de verdere kanalisering van de rivier Enns was daarmee een feit. De herstelwerkzaamheden van bruggen, spoorlijnen en wegen vergde grote sommen geld en de Oostenrijkse regering ondernam vele pogingen om voldoende financiën te realiseren. Enkele daarmee nieuw gebouwde betonnen bruggen met houten balustrades overspannen nu de rivier de Enns.
Een van de pogingen was de uitgifte van een serie van 20 postzegels met toeslag. De toeslag was voor elke zegel het dubbele van de frankeerwaarde. De serie verscheen op 1 maart 1921 en was geldig voor de frankering tot 31 maart 1921. Deze keer geen verhaal over de afbeeldingen op de postzegels, maar alleen over de aanleiding voor de uitgifte van de Oostenrijkse serie ‘Hochwasser 1920’, honderd jaar geleden.
Reacties (0)
Schrijf een reactie
(registratie is niet nodig)