De Eerste Wereldoorlog was op 28 juli 1914 uitgebroken tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en de geallieerden Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Rusland. Het was naar aanleiding van de moord op aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk-Este en zijn echtgenote Sophie Chotek. De moordaanslag was een maand eerder in Sarajevo gebeurd en had grote gevolgen.
Gerelateerde artikelen
Op 28 juli 1914 begon de oorlog met de Oostenrijks-Hongaarse invasie van Servië, waarna Duitsland via België en Luxemburg, Frankrijk aanviel en Russische legers oprukten naar Duitsland. Het Oostenrijks-Hongaarse leger werd eveneens aangevallen door Russische troepen. Dit ontaarde in een grote veldslag bij Lemberg in de toenmalige Oostenrijkse provincie Galicië, thans Oekraïne. Daarbij werden 300.000 Oostenrijks-Hongaarse militairen gedood of raakten gewond en werden 130.000 militairen krijgsgevangen gemaakt. Daardoor verloren vele gezinnen hun vaders of zonen. Dat was aanleiding voor de regering van Oostenrijk-Hongarije om postzegels uit te geven met een toeslag bestemd ter ondersteuning van de weduwen en wezen, het ‘Weduwen- en wezenfonds’.
Een serie postzegels ter gelegenheid van de 80ste verjaardag van keizer Franz-Joseph was op 18 augustus 1910 uitgegeven. Vanwege de spoed om twee postzegels met toeslag te vervaardigen, werd gekozen voor de bestaande postzegels van 5 en 10 Heller met de afbeelding van de keizer. Ontwerper was professor Koloman Moser. Hij paste de afbeelding aan door het jaartal 1830 te verwijderen en het jaartal 1914 onder het portret van de keizer te plaatsen. De waardeaanduiding werd helemaal onderaan aangebracht.
Het werden twee postzegels, een met de waarde van 5 Heller in de kleur groengeel en een van 10 Heller in de kleur karmijnroze. Voor beide zegels gold een toeslag van 2 Heller, maar dat werd niet op de postzegel aangegeven. De postzegels werden gedrukt in boekdruk, net als de serie van 1910. Bovenstaand afgebeeld een veldeel van een proefdruk van de 10 Heller. De drukvorm bestond uit 10 rijen van acht postzegels, dus vellen van 80 stuks.
De oplage van de 5 Heller was 17.600.000 exemplaren en van de 10 Heller 17.440.000 stuks. Een vel van 5 Heller had de waarde van 560 Heller inclusief de toeslag en een vel van 10 Heller een waarde van 960 Heller. Als men een compleet vel van de waarde van 5 Heller kocht, kreeg de koper een korting van 20 Heller en bij aankoop van een compleet vel van 10 Heller een korting van 25 Heller. De waarde van 5 Heller was bestemd voor briefkaarten en 10 Heller voor de frankering van brieven tot 20 gram. Uitgiftedatum was 4 oktober 1914. Beide postzegels waren uitsluitend geldig voor het binnenlandse postverkeer, dus Oostenrijk, Hongarije, Bosnië-Herzegowina maar ook voor het Duitse Rijk. Het einde van de geldigheid voor de frankering was 30 juni 1915.
Op de prentkaart (detail) is het afscheid te zien van een Oostenrijkse soldaat van zijn gezin. Hij moet zich melden bij zijn legeronderdeel om deel te gaan nemen aan een veldtocht. De prentkaart uit 1914 werd verkocht voor 10 Heller door de ‘wettelijk beschermde firma Jos. Koller & Co. te Wenen’. Op de adreszijde van de kaart was vermeld: ‘Zu Günsten des Witwen- und Waisenhilfsfond nach Angehörigen der gesamten bewaffneten Macht’. Voor het weduwen en wezenfonds van militairen in volledige dienst.
Eind april 1915 werd een nieuwe serie postzegels met toeslag uitgegeven ten behoeve van het Weduwen- en wezenfonds. De serie bestaande uit vijf postzegels werd wederom ontworpen door professor Koloman Moser. Op de postzegels moesten naast de waardeaanduiding, ook de toeslagwaarden worden aangegeven. Omdat hij voor deze opdracht meer tijd had gekregen om postzegels te ontwerpen met afbeeldingen die betrekking hadden op het Oostenrijks-Hongaarse leger, koos hij voor vijf krijgsmachtonderdelen. Waarschijnlijk gebruikte hij daarvoor fotomateriaal van oorlogscorrespondenten.
Infanteriesoldaten zijn afgebeeld die hun geweren in aanslag hebben in een loopgraaf, wachtend op het bevel van een onderofficier. De postzegel heeft de waarde van 3 Heller met een toeslag van 1 Heller. De zegel werd in een oplage van 7.881.250 gedrukt in rotatiediepdruk.
Op de postzegel van 5 Heller met een toeslag van 2 Heller is een cavaleriepatrouille afgebeeld, in vol galop komend vanaf de helling van een steile heuvel. Ook deze postzegel werd gedrukt in rotatiediepdruk en had een oplage van 34.427.500 stuks. Het was het tarief voor een briefkaart binnenland.
Een ander legeronderdeel was de artillerie. Op de postzegel is een 305 mm houwitser M.11 van Skoda te zien. De houwitser kon per 3 tot 4 minuten één schot afvuren. Het kanon woog 20 ton en kon in drie delen op karren getrokken door tractoren worden vervoerd. Om het stuk gereed te maken om te vuren was zes tot acht uur nodig. De granaten, die 380 kilogram per stuk wogen, hadden een reikwijdte van 9600 meter. Bij de inval in Servië in 1915 werden tien van deze houwitsers ingezet. Ook de postzegel van 10 Heller met een toeslag van 2 Heller werd gedrukt in rotatiediepdruk en had een oplage van 40.367.500 stuks. Het was het tarief voor een brief tot 20 gram binnenland.
Op de postzegel van 20 Heller met een toeslag van 3 Heller is het slagschip ‘S.M.S. Viribus Unitis’ afgebeeld. Het was het eerste slagschip van de Tegetthoff klasse van de Oostenrijks-Hongaarse marine. De naam betekent ‘Met verenigde krachten’ en was het motto van de Oostenrijkse keizer Franz Joseph I.
Het slagschip had drie zusterschepen, het ‘S.M.S. Tegetthoff’, het ‘S.M.S. Prinz Eugen’ en het ‘S.M.S. Szent István’. Ze werden gebouwd tussen 1911 en 1915 en hadden 12 kanonnen van 305 mm, 12 kanonnen van 150 mm en 18 kanonnen van 70 mm. Op de prentkaart geeft het ‘S.M.S. Viribus Unitis’ een salvo af met alle kanonnen. Het schip werd te water gelaten op 20 juni 1911 in Muggia, thans een Italiaanse stad in de provincie Triëst. Het schip werd in dienst gesteld van de marine op 5 december 1912. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, op 1 november 1918, werd het slagschip tot zinken gebracht door twee Italiaanse marineofficieren Raffaele Rossetti en Raffaele Paolucci met een kleefmijn terwijl het voor anker lag in Pola. Het schip was samen met andere marineschepen even daarvoor overgedragen aan de marine van de nieuw gevormde staat Slovenië, Kroatië en Servië en was herdoopt in ‘Jugoslavija’. De postzegel was gedrukt in boekdruk in een oplage van 3.225.000 exemplaren.
Als laatste werd een postzegel gewijd aan de luchtmacht. Op de postzegel van 35 Heller met een toeslag van 3 Heller is een verkenningsvliegtuig afgebeeld van het type Lohner B.I. Het vliegtuig werd in Oostenrijk-Hongarije gebouwd en werd steeds verder geperfectioneerd door zwaardere motoren. De eerste vliegtuigen van dit type werden afgeleverd op het eind van 1912 en in totaal werden 28 exemplaren gebouwd. Vanaf het midden van 1914 werden vliegtuigen afgeleverd die zwaardere motoren hadden, type Lohner B.II. De postzegel werd gedrukt in boekdruk in een oplage van 2.602.000 stuks. Het einde van de geldigheid voor de frankering van de serie postzegels was bepaald op 30 september 1916. De postzegel met bijslag zou vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog een wezenlijk onderdeel gaan vormen van het jaarlijkse postzegel uitgifteprogramma van de Republiek Oostenrijk tot begin jaren ’50 van de vorige eeuw.
Reacties (2) Schrijf een reactie
Wat is de juiste term? De een zegt toeslag, de ander bijslag of kan alle twee?
Ik houd het toeslag Cees. Zo werd het ook genoemd in de cursus Filatelistische vorming van Bert Langhorst (heel lang geleden). Bijslag betekend ‘bijkomend voordeel’ zoals bijvoorbeeld bij ‘kinderbijslag’. (ook dat is voor mij heel lang geleden).
Een toeslag is een aanvulling op de normale kosten. Dat is bij postzegels aan de orde. (55 + 25 cent)
Schrijf een reactie
(registratie is niet nodig)