Het National Army Museum is een vrij jong museum, opgericht in 1960. Pas na tien jaar bouwen en inrichten werd het museum, te vinden in het district Chelsea in het centrum van Londen naast het ‘Royal Hospital Chelsea’, op 11 november 1971 geopend door de Britse koningin. In dit museum bevindt zich het archief met gegevens, foto’s, schilderijen, enzovoorts betreffende de Krimoorlog en andere zaken die betrekking hebben op de geschiedenis van de Britse landstrijdkrachten door de eeuwen heen.
Gerelateerde artikelen
In een register in het archief van het museum ligt vast welke militairen een medaille hebben gekregen voor hun deelname aan de strijd om de Krim tussen 1854 en 1856. Als voorbeeld een deel van de bladzijde waarop ‘colour sergeant’ John Poole is vermeld. Een deel van de bladzijde met alleen de rangen van sergeant, colour sergeant en sergeant-majoor. Het is uit het register van de Royal Sappers and Miners.
Op de foto uit 1856 staat hij afgebeeld als ‘colour-sergeant’ te herkennen aan de drie neerwaarts gerichte chevrons op zijn mouw. Hij draagt een Enfield Pattern Model 1853 musket dat door de Britten werd gebruikt in de Krimoorlog. In het archief van het National Army Museum staat hij in de toelichting bij de foto vermeld als John Paul, maar dit wordt (of is al gedaan) gewijzigd in de juiste naam: John Poole. Hij was ingedeeld bij de Royal Sappers and Miners, een korps dat in 1772 werd opgericht. De naam werd na de Krimoorlog in oktober 1856 gewijzigd in Royal Engineers.
Poole nam deel aan de veldslag bij Inkerman ten oosten van Sebastopol aan de monding van de rivier Chernaya die plaatsvond op 5 november 1854 toen Russische troepen probeerden de belegering van Sebastopol door de Britse en Franse troepen te doorbreken. Door mist en nevel verliep de slag chaotisch. De veldslag eiste een hoge tol. Aan Britse zijde verloren 635 soldaten het leven en raakten bijna 12.000 soldaten gewond. Florence Nightingale vergezeld van een groep van 38 verpleegsters hadden een enorme taak om de gewonden te verzorgen in het militaire hospitaal te Scutari in het Aziatische deel van het toenmalige Constantinopel. Maar velen stierven door de ontberingen en slechte hygiënische omstandigheden.
Aan de veldslag, de ‘Battle of Inkerman’, werd een stempel gewijd op een eerstedag envelop van de veldpostdienst van de Britse krijgsmacht. De veldpostdienst liet in totaal zes verschillende stempels ontwerpen voor de serie.
Sergeant-majoor Edwards was ingedeeld bij het eerste bataljon ‘Scots Fusillier Guards’. Hij nam ook deel aan de veldslag bij Inkerman. Hij werd voor zijn dapperheid tijdens deze slag onderschei-den met enkele medailles, naast de Britse en de Turkse Krim medaille, de Franse Militaire Medaille.
Op de originele foto uit 1856 is hij afgebeeld met een wandelstok die hij als geschenk kreeg van de Britse koningin bij zijn vertrek met het leger naar de Krim. Hij was oppasser van de toen elf-jarige Prins van Wales en zijn broertje Alfred, toen acht jaar oud. Opvallend zijn de chevrons op zijn mouw, vier stuks, om zijn rang aan te geven. De chevrons zijn zwaar geborduurd met gouddraad.
Op een schilderij in 1897 vervaardigd door Godfrey Douglas Giles is de aanval uitgebeeld van de zogenoemde Zware Brigade. Deze brigade stond onder bevel van generaal James Yorke Scarlett en voerde een tegenaanval uit bij Balaklava toen de Russische cavalerie en artillerie de Lichte Brigade had verslagen. De tegenaanval vond plaats op 25 oktober 1854. Daarop trokken de Russische troepen zich terug. De brigade telde na de aanval 10 doden en 98 gewonden.
Soldaat Michael Macnamara nam deel in de tegenaanval van de Zware Brigade. Hij was ingedeeld bij de 5th (Princess Charlotte of Wales’s) Dragoon Guards. Dit korps bestaat al heel lang en werd opgericht op 1 januari 1686 als reactie op de opstand die plaats vond te Monmouth.
Op de foto uit 1856 staat hij afgebeeld leunend op zijn zwaard. Op zijn borst twee medailles in zijn uniform van de cavalerie. Hij draagt een metalen helm met pluim. De cavaleristen hadden de bijnaam van ‘rough riders’, ofwel ruwe rijders.
De ommekeer ten gunste van de Britten en de geallieerden vond plaats toen de stad Kerch op 24 mei 1855 werd veroverd op de Russen. De stad werd totaal verwoest door de zware bombarde-menten uitgevoerd door Britse kanonnen. De stad was tot dan toe een belangrijke aanvoerhaven voor Russisch materieel, voorraden en troepen op de Krim.
Doedelzakspeler David Muir was ingedeeld bij het 42ste (The Royal Highland) Regiment Infanterie. Het regiment is later vooral bekend geworden als de ‘Black Watch’. Het regiment was in 1748 opgericht. Het regiment maakte deel uit van de Highland Brigade bij de Slag om Alma in september 1854 en het beleg van Sebastopol in de winter van 1854.
David Muir is op de foto uit 1856 afgebeeld in vol ornaat met zijn doedelzak. Hij was een belangrijke soldaat in het regiment vanwege de opzwepende klanken uit het instrument tijdens een aanval. Aan de doedelzak van Muir hangt een vlag met daarop Romeinse cijfers die het getal 42 vormen, XVII. Hij houdt met zijn rechter hand een dolk vast, zijn enige wapen.
Kanonnen waren een belangrijk wapen in de Krimoorlog. Op 14 september 1854 landden de Britse troepen in de Baai van Kalamita op de Krim en binnen vier dagen had men naast honderden soldaten en paarden, 137 kanonnen overgebracht. Dit werden er honderden van allerlei kaliber. Vooral de 18-ponder werd veel gebruikt, bediend door zes kanonniers.
De foto uit 1856 toont sergeant Glasgow van de Royal Artillery in een vrij nonchalante houding. Na de Krimoorlog werden heel veel buitgemaakte bronzen Russische kannonen overgebracht naar Groot-Brittannië waar ze zijn omgesmolten om er gedenktekens van te vervaardigen of ze tentoon te stellen op een plein of voor een markant gebouw. Zo hebben we een van de eerste Russische kanonnen, een 26 ponder, die aankwamen in Engeland gezien in het stadje Ludlow bij de ruïne van het kasteel.
De Krimoorlog eindigde op 30 maart 1856 met de ondertekening van het verdrag dat gesloten werd in Parijs. De oorlog had vele levens geëist. Aan Russische zijde vielen 450.125 slachtoffers, aan Britse zijde 22.182. Groter waren de Franse verliezen, 95.615 slachtoffers en Turkse zijde (het Ottomaanse Rijk) 45.500 slachtoffers. De meeste doden vielen echter niet in de verschillende veldslagen maar door ziekte en gebrek aan voedsel. Aan Britse zijde verloren 2.755 soldaten het leven gedurende de acties en vielen 17.580 doden door ziekten. Een oorlog die door velen is vergeten. Maar dank zij de foto’s van de soldaten uit 1856 weer onder de aandacht gebracht. Met dank aan het National Army Museum te Londen voor het gebruik van deze foto’s voor dit artikel.
Reacties (0)
Schrijf een reactie
(registratie is niet nodig)